Waarom geen “zorg wordt gedragen voor de geregelde afdoening van alle rechtsgedingen”

“Dit college, het hoogste rechtsprekende instituut van Suriname, is nog altijd gevestigd in het gebouw waar het begon. Het Hof van Justitie maakt zich sterk om de leer van de scheiding der machten tot uiting te laten komen, zoals die in de late achttiende eeuw is beschreven door Montesquieu.
Het streven is erop gericht om onwenselijke gebeurtenissen uit zowel de historische als de contemporaine geschiedenis te voorkomen. Bijzondere aandacht verdienen de ontwikkelingen na de onafhankelijkheid, tijdens het militair bestuur, gedurende het herstel van democratie en rechtsstaat, en in het huidige tijdsgewricht,” aldus de Hofpresident.
Om te begrijpen wat er allemaal binnen het openbaar bestuur plaatsvindt onder de noemer van voortschrijdende inzichten, moet je de bestuurshandelingen van deze regering analyseren. Daarom wordt bijzondere aandacht gevraagd van de Hofpresident voor het huidige tijdsgewricht.
Tijdens geen enkele regering van Suriname, vanaf de onafhankelijkheid in 1975, heeft de uitvoerende macht zich zo indringend beziggehouden met de rechterlijke macht, waarbij de staatsrechtelijke scheiding der machten duidelijk wordt overschreden.
De rechterlijke macht wordt gevormd door de president en de vicepresident van het Hof van Justitie, de leden en plaatsvervangende leden van het Hof van Justitie, de procureur-generaal bij het Hof van Justitie en de overige leden van het Openbaar Ministerie, alsmede de andere rechterlijke ambtenaren die de wet aanwijst (artikel 133 van de Surinaamse Grondwet).
Met zogenaamde nieuwe richtlijnen voor personeelsbeleid, waarbij ten onrechte (niet gebruikelijk binnen het ambtelijke) met artikel 3 van de personeelswet (het Bevoegd Gezag) wordt gemanipuleerd, ontstaat een afhankelijkheidssituatie tussen de rechterlijke en de uitvoerende macht, met name de executieve.
Deze regering is sinds haar aantreden bewust bezig om binnen het wettelijk kader van de Republiek Suriname mogelijkheden te initiëren om meer invloed te hebben op de rechterlijke macht, aangezien hun invloed op De Nationale Assemblee reeds evident is.
Binnen het recht in het algemeen, en ook in het staats- of administratiefrecht, kan een bestuursorgaan geen bevoegdheden overdragen die het zelf niet bezit; niemand kan méér rechten overdragen dan hij zelf heeft: de **Nemo plus**-regel, *“Nemo plus iuris ad alium transferre potest quam ipse habet”*.
In de resoluties S.B. 2024 no. 33 en S.B. 2024 no. 32, beiden van 14 maart 2024 no. 213/RP en no. 212/RP, houdende verlening van bijzondere volmacht aan de procureur-generaal bij het Hof van Justitie en de president van het Hof van Justitie, tot het sluiten van arbeidsovereenkomsten en overeenkomsten voor het verrichten van enkele diensten ten behoeve van de staat, wordt ingevolge artikel 3 lid 3 onder c van de personeelswet bijzondere volmacht verleend voor de aantrekking van personeel in alle functiegroepen.
In deze resoluties wordt in strijd met de wet uitdrukkelijk vastgelegd dat, zonder gebruikmaking van de gebruikelijke ambtelijke procedures, deze toegepast kunnen worden.
Aangezien ingevolge het staatsbesluit (Besluit Vormgeving Wettelijke Regelingen, Staats- en Bestuursbesluiten) S.B. 1996 no. 54 artikel 7 als volgt luidt: “Een door de president genomen bestuursbesluit, ter uitoefening van een bij een wettelijke regeling aan hem toegekende bevoegdheid, wordt als resolutie aangeduid”, zijn deze resoluties ten behoeve van de rechterlijke macht in strijd met artikel 3 lid 3 onder c van de personeelswet.
Vervolgens is in strijd gehandeld met artikel 7 van de personeelswet *juncto* het ambtenarenbezoldigingsbesluit (S.B. 1980 no. 153, zoals laatstelijk gewijzigd bij S.B. 1992 no. 95), om af te mogen wijken van de gebruikelijke ambtelijke procedures. Dit is op zijn zachtst gezegd onhandig, maar als het bewust wordt gedaan, is dat corruptie.
Waarom zoveel aandacht voor slechts een deel van de werkers binnen het openbaar bestuur, met name de ambtenaren en landsdienaren die in dienst zijn bij de rechterlijke macht, terwijl alle overige landsdienaren – dus ambtenaren en arbeidscontractanten – ook afhankelijk zijn van hetzelfde bevoegde gezag?
Is het toeval dat juist deze regering zo begaan is met het lot van de arme landsdienaren die uitsluitend werkzaam zijn daar waar de belangen van de staat vaak moeten worden getoetst? Komt hierdoor onze democratische rechtsorde en tevens de rechtsstaat niet in gevaar?
Dit zijn allemaal vragen die opkomen bij de beschouwing van de twee resoluties. In ieder geval, na zoveel schandalen op dit gebied over good governance, kunnen deze resoluties niet worden gehandhaafd, te meer daar nu de rechterlijke macht hierbij betrokken is.
Als wij de rechtsstaatsgedachte werkelijk eerbiedigen en niet zo schaamteloos zijn geworden, dan moeten ook alle overige resoluties die in strijd zijn met een hoger bestuursbesluit worden ingetrokken, en dat zijn er een heleboel.
Wij hopen dat de weg vrij wordt gemaakt om de Pan American case en alle andere duistere gevallen nu in onderzoek te nemen, als er nog een druppel respect aanwezig is voor de Surinaamse samenleving en niet een dorpsgek in Holland. Dit doen wij voor God en Vaderland.
Eugène van der San