Vroeger

GANGA / Sharda Ganga
Vroeger was alles beter. Zodra iemand mij dat vertelt is mijn reactie: wanneer precies? Wanneer was er geen huisvestingsprobleem in Suriname? Wanneer waren er geen hongerige kinderen? Geen mensen die crepeerden omdat ze de dokter niet konden betalen?

Vroeger? Vroeger hadden we bilharzia en filaria. We hadden polio en lepra. We hadden (nog meer) leerkrachten die kinderen sloegen. Erfkranen, erfplee’s. Lansigron. Vroeger? Ik ben blij dat we ervan af zijn.

“Het zijn altijd de smalste schouders die de grootste lasten dragen. Zo was het vroeger. En zo is het vandaag.”

Natuurlijk, sommige dingen waren beter vroeger. Je kon als onderwijzer nog een huis bouwen, zeggen ze. Als gezin met één inkomen waren mijn ouders inderdaad in staat om een huis te bouwen. Wel met een hypotheek van dertig jaar, die nog moest worden afgelost toen dat ene inkomen wegviel met het overlijden van mijn vader.
Maar eigenlijk was er niet slechts één inkomen, het waren er meerdere. Naast de schooluren hosselde pa er nog naast, met het nakijken van toetswerk bijvoorbeeld. Maar ook als kleinlandbouwer, samen met mijn moeder. Dat betekende: om één uur van het werk, eten, een uurtje rusten en dan om drie uur naar baka Crepi, waar hij als gunst van een ander familielid een stukje land mocht ‘lenen’ om er te verbouwen.
Pa, ma en vaak genoeg de kinderen erbij, werkten er tot een uur of zeven, tenzij er moest worden geoogst. Kouseband binden, komkommers tellen. We deden het allemaal. Dus er was meer dan één inkomen, kun je zeggen. Alleen: het was geen vast inkomen, dus er konden geen plannen worden gemaakt op basis daarvan.
Inkomen waar je wel altijd op kon rekenen, maar waar er nooit rekening mee werd gehouden en nog steeds niet? De hossel van het huishouden. Want hosselend leven was het, met eigen kippen (ma’s hobby), zodat we eieren hadden, hengelen voor vis (pa), thuis groenten verbouwen voor onszelf (ma), zelf onze gordijnen maken (ik), kleren repareren of maken (ik), haren knippen, kippen slachten (broer Remie, die er meteen een anatomieles van maakte: ‘kijk, zie je die longen? Zo zien die van jou er ook uit’).
Maar wie deed het meest? Naast landbouw voor geld, eigen moestuinen, kippen kweken, ook koken, kleren wassen, schoonmaken en de creativiteit om met zes monden te voeden – hoe maak je met één kip vier maaltijden voor een gezin van zes personen. Continu de stress, continu het gereken, het afpassen, het managen van het huishouden en de portemonnee. Hoezo was er slechts één inkomen in het gezin? Dat zeg je alleen als je het werk van thuisblijfmoeders niet als werk ziet.
En precies dat is één van de grootste problemen; zorgtaken worden niet als werk gezien. Ze worden niet meegerekend in de economie, ze zijn niet zichtbaar in de statistieken en in het bruto nationaal product van landen. En wat onzichtbaar is, telt niet. En wat niet telt, daar hoef je geen rekening mee te houden.
Dus hebben we een aanpassingsprogramma, een herstelprogramma, een crisisprogramma? Dan gaan we bezuinigen. Wie krijgt het daardoor het allermoeilijkst, wie vangt de grootste klappen? De mensen die zorgen. Wie moet de kinderen opvangen als ze niet naar school kunnen, wie zorgt voor oma als we geen tehuis kunnen betalen, wie moet nadenken over hoe met een tientje vier mensen eten te geven? Het zijn altijd de smalste schouders die de grootste lasten dragen. Zo was het vroeger. En zo is het vandaag.
gangadwt@gmail.com