Rechter spreekt verdachte vrij in zaak drugssmokkel bij cellenhuis Uitvlugt

door

De verdachte Denilcio G. is vrijgesproken van poging tot smokkel van hasj en een mobiele telefoon naar het cellenhuis van politiebureau Uitvlugt. De rechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs is voor een veroordeling, met name door het ontbreken van een scheikundig rapport dat de aanwezigheid van hasj moest bevestigen.

ADVERTENTIE

De zaak draaide om een incident waarbij agenten in de nacht een verdachte klap op het dak van het cellenhuis hoorden. Toen zij op onderzoek uitgingen, zagen ze twee mannen wegrennen. Een van hen, Denilcio G., werd in de nabije Alalaparoestraat aangehouden. Tijdens zijn eerste verhoor bekende hij dat hij een telefoon en ongeveer 10 gram hasj op het dak had gegooid voor arrestant Osafa K.
Later trok Denilcio zijn bekentenis in en stelde dat niet hij, maar een andere man – bij hem bekend als “Migi” – het pakket had gegooid. Zelf zou hij enkel zijn meegelopen uit nieuwsgierigheid. “Migi zei dat hij het pakket zou gooien. Ik ben meegegaan, maar ik heb het niet gedaan,” verklaarde hij.
Arrestant Osafa K., voor wie het pakket vermoedelijk bestemd was, verklaarde geen contact met de buitenwereld te hebben en volledig geïsoleerd te zitten in zijn cel. Hoewel de politie het pakket daadwerkelijk vond en bevestigde dat het drugs en een mobiele telefoon bevatte, kon de samenstelling van de vermeende hasj niet worden vastgesteld.
Het vereiste scheikundig rapport werd niet ingediend. Volgens de officier van justitie was het mogelijk al vernietigd, omdat inbeslaggenomen drugs vaak routinematig worden vernietigd zonder voorafgaande analyse. De magistraat achtte deze gang van zaken onvoldoende voor een veroordeling.
De verdediging wees er bovendien op dat zonder wettig bewijs en enkel op basis van tegenstrijdige verklaringen geen straf mag volgen. “Er is geen enkel objectief bewijs dat het om hasj ging,” aldus de raadsman van Denilcio.
De uitspraak werd gedaan bij afwezigheid van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de inconsistenties en het ontbreken van forensisch bewijs onvoldoende grond vormden voor een strafrechtelijke veroordeling.