Nieuw BW: wel of geen dreiging voor communaal plantagegrondbezit?

Met dit artikel wil ik de juridisering van het publieke debat over de eventuele dreiging van het nieuw Burgerlijk Wetboek (nBW) voor communaal grondbezit enigszins temperen en de andere aspecten van het communale grondbezit in geval van de Para-plantages naar voren brengen. Naar aanleiding van een artikel Onteigening boedelplantages per 1 mei 2025 is er veel gezegd en geschreven over wat precies zou zijn geregeld in Afdeling 4: Langdurig onverdeeld gebleven gemeenschap, bestaande uit onroerende zaak van het nBW. De Afdeling 4 valt onder Titel 7: Gemeenschap, welke Titel deel uitmaakt van Boek 3: Vermogensrecht in het algemeen.Deze context is belangrijk, omdat het blootlegt dat grond in Boek 3, Titel 7, Afdeling 4 van het nBW vermogensrechtelijk wordt benaderd. Met andere woorden: grond als vermogen oftewel op geld waardeerbaar oftewel de economische waarde van grond.Communaal grondbezit alleen benaderen vanuit het vermogensrecht schiet tekort. Communale grond heeft namelijk niet slechts een economische waarde. Het heeft meer nog sociale, emotionele, spirituele en culturele waarden die vaak niet in geld zijn uit te drukken. In Suriname hebben wij naast het communale plantagegrondbezit ook communaal grondbezit bij de Inheemse Volken en Tribale Volken. Er zijn enkele verschillen, maar de essentiële overeenkomst is de eeuwenlange verbondenheid van een te definiëren gemeenschap met een duidelijk afgebakend stuk grond.In mijn optiek is het daarom niet terecht om te spreken van ruis en/of onnodige paniek als het gaat om het artikel Onteigening boedelplantages per 1 mei 2025. Het artikel is een terechte uiting van bezorgdheid door een belanghebbende burger. Het nBW schept per 1 mei 2025 namelijk wél de mogelijkheid voor de kantonrechter om via een speciale procedure plantages of delen daarvan in eigendom toe te kennen aan aanvragers. Het nBW wil een oplossing bieden voor boedelproblemen: alle langdurig onverdeeld gebleven gemeenschappen, bestaande uit een of meer onroerende zaken, dus onverdeelde boedels grond bevattende. De vraag is echter of het nBW ook daadwerkelijk een oplossing biedt voor de meeste gevallen van onverdeelde boedels in bijvoorbeeld Paramaribo. Bij vrijwel al die boedels gaat het namelijk om verlaten, overwoekerde percelen, al dan niet met bouwvallen erop, die door niemand in gebruik zijn en/of onderhouden worden. De toepasbaarheid van de nBW-oplossing voor de onbeheerde boedelpercelen in met name Paramaribo, valt dus nog te bezien, omdat het onduidelijk is wie als aanvrager gebruiker kan worden aangemerkt in die gevallen. De nBW-oplossing vereist namelijk de aanvraag van een gebruiker voor minimaal tien jaren, die rechtmatig in Suriname woont (in bijzondere gevallen kan een termijn korter dan tien jaren volstaan). Grote kans dus dat er in die gevallen helemaal geen gebruikers zijn die om toepassing van de nBW-oplossing kunnen vragen. Als het uitgangspunt bij Para-plantages is dat het langdurig onverdeeld gebleven gemeenschappen zijn, dan is de toepasbaarheid van de nBW-oplossing aannemelijker, omdat belangrijke delen van de plantages wel in gebruik zijn. Kunnen personen die plantagegrond in gebruik hebben een procedure opstarten om die grond in eigendom te verkrijgen? Het antwoord is volmondig: ja! De kantonrechter kan in dat geval de plantage, of gedeelten daarvan als een zelfstandig stuk grond, in eigendom toekennen aan de aanvrager die de grond in gebruik heeft.Door deze mogelijkheid is echter het risico zeer reëel dat de harmonie van de plantagegemeenschappen in de toekomst zal worden verstoord. Met de toekenning van het individuele eigendomsrecht valt de verkrijger immers niet meer onder het bestuur van het plantagebestuur. Een eenmaal verkregen eigendomsrecht kan doorverkocht worden aan derden, die anders nooit toegelaten zouden worden door het plantagebestuur om zich op de plantage te vestigen.Wetgeving beoogt onder andere het creëren en waarborgen van rechtszekerheid voor burgers. Maar wetgeving is niet altijd effectief in het realiseren van dit doel, vanwege het waterbedeffect. Dat wil zeggen dat een wet, gemaakt om een specifiek vraagstuk op te lossen, onbedoeld op een ander vlak een nieuw probleem kan creëren. Om die reden moeten wij kritisch blijven kijken naar wetgeving en die wetgeving voortdurend vanuit verschillende invalshoeken blijven toetsen. Voor wat het communale plantagegrondbezit betreft, zal bij de toepassing van de nBW-oplossing ervoor moeten worden gewaakt dat:1. De kantonrechter niet uitsluitend een vermogensrechtelijke benadering zal hanteren bij het behandelen van een aanvraag op grond van artikel 200a van het nBW. 2. De kantonrechter oog en oor zal hebben voor het systeem van communaal plantagegrondbezit. 3. De kantonrechter mee zal wegen het mogelijk verstorende effect dat de nBW-oplossing heeft op de harmonie van de plantagesamenlevingen. Mr. M.A. Castelen, LLM & LLMAdvocaat, gespecialiseerd in staats- en bestuursrecht, mensenrechten en internationaal recht