MILIEU EN OLIE ZIJN GEEN VRIENDEN

Minister Patrick Brunings verdedigde onlangs de bestuurlijke samenvoeging van de beleidsterreinen olie, gas en milieu (. d.d. 29 juli jl.). Volgens hem biedt deze combinatie niet alleen efficiëntie, maar ook “kansen” voor integrale ontwikkeling. Deze uitleg lijkt op het eerste gezicht vooruitstrevend, maar is bij nadere beschouwing problematisch — institutioneel, juridisch en amoreel.
De vergelijking dringt zich op: stelt u zich voor dat het ministerie van Volksgezondheid ook verantwoordelijk zou worden voor de promotie van tabak en alcohol, zoals ik eerder schreef in een ander medium( DwT- De Keuzeparadox-18 juli 2025). Niemand zou dit een verstandig idee noemen. Toch is dat precies wat hier gebeurt: een ministerie wordt tegelijk verantwoordelijk voor de ontwikkeling van vervuilende industrieën én het beschermen tegen de gevolgen ervan. Dit is bestuurlijke schizofrenie, geen innovatie.
De kern van het probleem is belangenverstrengeling. Milieubeleid behoort een onafhankelijke toetsingsfunctie te hebben — kritisch, transparant, en gebaseerd op het voorzorgsbeginsel. Maar wanneer datzelfde beleid ondergeschikt wordt gemaakt aan economische belangen, dan is het risico op beleidsvervuiling reëel. Een toezichthouder die ook producent is, zal niet handhaven tegen zichzelf. Precies dat zien we gebeuren in andere landen waar olie- of mijnbouwsectoren op gespannen voet staan met natuurbelangen.
De argumentatie van de minister leunt op vermeende synergie: dat je als overheid “meer controle” hebt als alles onder één dak zit. Maar dat is een gevaarlijke denkfout. Juist in een rechtstaat zijn machtenscheiding en contra-expertise essentieel om publieke belangen te beschermen tegen commerciële dominantie. Dit is niet alleen een bestuurlijke, maar ook een juridische kwestie. Het internationaal milieurecht vereist dat milieueffecten onafhankelijk worden beoordeeld, zeker bij grootschalige projecten. Door het toezicht onder te brengen in dezelfde structuur als de promotie van olie & gas, zet Suriname zichzelf op achterstand bij internationale verdragsverplichtingen en due diligence-eisen.
Bovendien moet worden gewaarschuwd voor het verlies aan publieke zeggenschap. Wie verdedigt het regenwoud, de rivieren en de gemeenschappen wanneer milieuactivisten straks tegenover een ministerie staan dat niet alleen vergunningverlener is, maar ook exploitant? Dit model maakt participatie tot een façade, en ondergraaft het vertrouwen van burgers in beleidsintegriteit.
Brunings stelt dat Suriname “kansen” moet grijpen, maar blijft vaag over de aard daarvan. Worden hiermee financiële stromen bedoeld? Snelle besluitvorming? Buitenlandse investeringsdruk? Wat ontbreekt, is een duidelijke ethische en ecologische visie. Milieubeleid is geen logistiek bijproduct van economische planning. Het is een fundamenteel recht — van mensen, dieren én toekomstige generaties — op bescherming tegen onomkeerbare schade.
The post MILIEU EN OLIE ZIJN GEEN VRIENDEN ..