In memoriam — Stanley Rensch leefde ver vóór zijn tijd

door Samuel Wens
SIPALIWINI — De zondag op 84-jarige leeftijd overleden Stanley Rensch was een veelzijdig en bevlogen mens. Hij heeft verschillende projecten opgezet om het Saramaccaanse gebied vooruit te helpen. In de jaren tachtig startte hij in opdracht van toenmalig minister van Onderwijs, Ronald Venetiaan, met steun van Unesco, het project ‘Integratie onderwijs productief arbeid’. Dat hield een nieuw onderwijssysteem in het gebied in om landbouw-, veeteelt- en ander vakonderwijs aan de jongeren te geven. Het was nodig om een op de praktijk gerichte opleiding te starten.

Deze ‘school’ van Rensch was geen lang leven beschoren. Tijdens de Binnenlandse Oorlog is de inventaris van de instelling in het dorp Dan verloren gegaan of weggedragen, waaronder gereedschappen en materialen. In het gebouw is momenteel een openbare basisschool gevestigd.

“Hij was naar de mensen toe niet verbitterd, omdat volgens hem ze meestal spraken op basis van ‘horen zeggen’”

Rechtszaak
Rensch, van huis uit pedagoog, leverde felle kritiek op de mensenrechtenschendingen tijdens de Binnenlandse Oorlog. Hij richtte het mensenrechtenbureau Moiwana 86 op en was tevens de eerste directeur. Dat bleef niet zonder gevolgen: er werd in 1989 een aanslag op zijn leven gepleegd en hij kreeg ook daarna talrijke doodsbedreigingen.
Zijn mensenrechtenbureau heeft de staat Suriname met succes voor het Internationaal Hof voor de Rechten van de Mens gedaagd in de Aloeboetoe-case, waarbij de nabestaanden werden gecompenseerd.
Thuiszorg
Een ander initiatief van ‘oom Stan’ in Boven-Suriname was het Dan Paati-project: het opzetten van een vakantieoord. Met de inkomsten hieruit werd het mogelijk om thuiszorg te organiseren voor de ouderen in de negen omliggende dorpen Malobi, Pada Lafanti, Dan, Kambaloewa, Botopasi, Foetoenakaba, Pikin Slee, Bendi Kwai en Gran Tatai. Met dit project was Rensch zijn tijd ver vooruit.
Hij viel in ongenade bij de mensen van Boven-Suriname, die hem zonder enig bewijs in een krutu van fraude bestempelden. Verschillende dignitarissen wilden achteraf niet meer over het geval praten. Uit onderzoek destijds bleek dat de beschuldigingen niet hard konden worden gemaakt. Hij was naar de mensen toe niet verbitterd, omdat volgens hem ze meestal spraken op basis van ‘horen zeggen’.