In memoriam — Bij het overlijden van Terry Agerkop

Op de site van de Werkgroep Caraïbische Letteren, op Starnieuws, de Ware Tijd en andere media is terecht ruim aandacht gegeven aan het overlijden van Terry Agerkop. Bij een veelzijdig mens als hij was kan men onmogelijk verwachten dat daarin alle aspecten van zijn leven en werk voldoende zijn belicht.
Eén daarvan is dat hij in het begin van de jaren tachtig, zoals in het artikel op Starnieuws terecht wordt aangehaald, leiding gaf bij het vernieuwen van studie, documentatie en interculturele uitwisseling in Suriname. Terwijl voorheen de meeste instituten waren gefocust op de cultuur van een bepaalde etnische groep, richtte Cultuurstudies zich onder zijn leidng op meerdere culturen en etnische groepen.

“Bijzonder was zijn betrokkenheid bij alles wat we deden”

Ik heb dat zelf mee mogen maken toen ik bij Cultuurstudies in dienst was en wil bij deze gelegenheid – ook als eerbetoon aan de heer Agerkop – graag iets meer daarover vertellen. Begin 1981 was ik door de Surinaamse overheid aangetrokken om een woordenboek en grammatica te maken van het Surinaams-Javaans. Ik deed dat in het kader van het project ‘Taal en taalgedrag als functie van de Surinaamse samenleving’, dat was ondergebracht bij de universiteit van Suriname.
Het was een uniek project omdat er voor het eerst door Surinaamse taaldeskundigen – alleen ik was bakra – in nauwe samenwerking studie werd gemaakt van de grootste Surinaamse talen: Sranantongo, Sarnami en Surinaams-Javaans. Helaas, daar kwam in 1982 door de Decembermoorden, gevolgd door het stopzetten van de Nederlandse financiering, een abrupt einde aan. Het Surinaams-Javaanse deel van het project, bestaande uit wijlen Johan Sarmo, Wonny Karijopawiro en mijn persoon, had daardoor geen onderdak meer.
Het is meneer Agerkop geweest die ons dat toen heeft geboden en dat is iets waarvoor hij, gezien de politieke verhoudingen, zeker zijn nek heeft moeten uitsteken. Was dat niet gebeurd, dan waren de Surinaams-Javaanse publicaties van volksverhalen, die in de jaren daarna onder zijn leiding en met zijn steun in druk verschenen, er niet gekomen – en het woordenboek dat vele jaren later uitkwam al helemaal niet.
Bijzonder was zijn betrokkenheid bij alles wat we deden. Zo ging hij soms mee als we in de districten mensen interviewden over de contracttijd of volksverhalen opnamen en trok hij met alle plezier een dag uit om hobbel-de-bobbel met zijn jeep het eerste exemplaar van een publicatie persoonlijk aan de verteller aan te bieden.
Trouwens, die betrokkenheid gold niet alleen voor de Surinaams-Javaanse afdeling van Cultuurstudies. Zoals eerder gezegd richtte Cultuurstudies zich op meerdere culturen, zoals die van het binnenland en de Hindostaanse cultuur. Ook die kregen zijn volle aandacht.
Ik heb zelf die wisselwerking, waarvan in het artikel op Starnieuws sprake is, mee mogen maken. Regelmatig hadden we als medewerkers bijeenkomsten waarbij een aspect van één cultuur centraal stond. Zo kweekte hij bij ons de houding aan dat iedere cultuur gelijkwaardig is en de moeite waard om kennis van te nemen. Als medewerkers kregen we alle ruimte om te doen wat we voor ons werk van belang achtten. Er was alleen één ding niet bij: onder zijn leiding geen zeven-even. Hoe waardevol is het om na zovel jaren zo’n dierbare herinnering aan iemand te hebben.
Hein Vruggink
Meerzorg juni 1983: Terry overhandigt het eerste exemplaar van ‘Het verhaal van kantjil’ aan de verteller, de heer Saleman Siswowitono.