George Ramjiawansingh laat onuitwisbare stempel achter op Surinaamse kunst

“Hij was in mijn ogen één van de grote zonen van de Surinaamse kunst, maar in de omgang een eenvoudige en bescheiden man. Dat waardeerde ik enorm aan hem”, zegt Faried Ketwaru, voorzitter van de Nationale Stichting Hindostaanse Immigratie (NSHI), tegen de Ware Tijd in reactie op het heengaan van George Ramjiawansingh.

Tekst Audry Wajwakana

De Surinaamse kunstwereld is een groot talent armer. De befaamde Ramjiawansingh (71) overleed in de vroege ochtend van 13 augustus. Zijn omvangrijke oeuvre, stevig verankerd in de Hindostaanse cultuur en het dagelijkse leven van Suriname, omvat zowel schilder- als beeldhouwkunst en genoot zowel nationaal als internationaal waardering.

“Als diep spiritueel mens geloofde George Ramjiawansingh in het aangeboren talent, dat gewoon moest worden gevoed om tot volle wasdom te komen”

In en rond het Lalla Rookh-complex, waar de NSHI is gevestigd, zijn verschillende kunstwerken van hem te zien. Daar coördineerde hij jarenlang met kunstenaar Anand Binda kunstexposities rond de herdenking van de Hindostaanse immigratie, waaraan ook jonge kunstenaars deelnamen.

Ketwaru vertelt aan de Ware Tijd dat de samenwerking in 2003 begon toen Ramjiawansingh ter gelegenheid van de renovatie van ‘Gebouw 1’ een beeldhouwwerk van een ijzeren schip aan de stichting schonk. “Dat hebben we toen heel erg gewaardeerd. Sindsdien hebben we samen met hem veel activiteiten kunnen organiseren, meestal rond 5 juni.”

Voor op het terrein van ‘Gebouw 2’ is er een interpretatie van het migrantenschip Lalla Rookh die in 2023 bij 150 jaar herdenking Hindostaanse immigratie werd onthuld. “Hij was een zeer deskundig kunstenaar en een goede vriend van de NSHI”, benadrukt Ketwaru.

Intensief contact

Binda kende Ramjiawansingh al veertig jaar. Van deze periode hebben ze 25 jaar nauw samengewerkt. “We leerden elkaar kennen in een tijd toen de kunstsector in ons land vreselijk dynamisch was”, vertelt Binda.

Het contact werd intensiever na 2005, toen de NSHI hen vroeg meer kunstactiviteiten rond de herdenking van de Hindostaanse immigratie te organiseren. Onder hun leiding realiseerde een groep kunstenaars onder meer een muurschildering in de grote conferentiezaal van het Lalla Rookhcomplex, waarin de geschiedenis van de contractarbeiders wordt weergegeven.

Binda noemt als hoogtepunt in de samenwerking met Ramjiawansingh de deelname, samen met Ruben Karsters, aan de tentoonstelling ‘Colours of Suriname’ in New Delhi (India) in november 2007.

De laatste twee jaar verwaterde het contact met zijn kunstvriend. Binda vermoedt dat Ramjiawansingh zich terugtrok uit het openbare kunstleven na het overlijden van zijn vrouw. “Ze was zijn rechterhand, ook op kunstgebied. Ze deed mee aan alle initiatieven en ondersteunde hem volledig. Na haar overlijden zag ik hem niet meer bij exposities en ik besloot hem met rust te laten.”

Pupil Nola Hatterman

Ramjiawansingh begon zijn kunstopleiding in 1971 bij kunstenares Nola Hatterman (1899-1984), toen directeur van de School voor Beeldende Kunst. Hij was, samen met Rinaldo Klas, één van haar laatste leerlingen voordat zij naar Brokopondo verhuisde, herinnert Klas zich. Beiden studeerden af in 1976.

In 1986 volgden zij samen een opleiding aan het Edna Manley College op Jamaica. Daarna verwaterde het contact tussen de twee, al werkten ze later als artistiek medewerkers op het directoraat Cultuur. “In het prille begin trokken we samen met collega’s van het directoraat, op de brommer naar verschillende wijken in Paramaribo, zoals Mariestraat, Vierde Rijweg en Magenta, om les in kunst te geven. Leuke tijden”, zegt Klas.

Onder zijn leiding zorgden zij voor het onderhoud van beelden in de openbare ruimte. Na het overlijden van Jozef Klas, oom van Rinaldo, ging Ramjiawansingh hiermee jarenlang door, vaak met eigen middelen. Hij gaf ook les aan de Nola Hatterman Art Academy.

Afgedankt materiaal

Ramjiawansingh genoot ook bekendheid als beeldhouwer, bij voorkeur werkend met afgedankt metaal dat hij bij het vuilnis zocht. In en bij zijn atelier aan de Koningstraat staan werken die met dit materiaal zijn gemaakt. Een voorbeeld is het hekwerk van het atelier, gevormd als een mensfiguur met uitstekende tong.

Hij gebruikte ook vaak rest- en recyclemateriaal, waarmee hij de meest waanzinnige miniatuur, maar ook grote creaties maakte. Zo creëerde hij voor zijn solo-expositie ‘Kerst’ (2021) vijf maskers van resthout – geïnspireerd op de Afrikaanse maskers – die symbool stonden voor de vijf bevolkingsgroepen van Suriname.

Voor de Hermitage Mall maakte hij kunstzinnige ijzeren installaties. Een werk waar hij zelf trots op was, is het standbeeld van vrijheidsstrijder Janey Tetary, dat hij in 2017 in opdracht van de Culturele Unie Suriname vervaardigde.

De nu overleden kunstenaar investeerde ook enorm in jong talent. In zijn atelier aan de Koningstraat en op het terrein van Hindi Parishad gaf hij aan jonge kinderen les. Als diep spiritueel mens geloofde hij in het aangeboren talent, dat gewoon moest worden gevoed om tot volle wasdom te komen.

Vaak leek hij nog trotser op de prestaties van zijn studenten, dan de ouders dat zelf waren, tijdens eindpresentatie in de vorm van exposities. Dan zei hij: “Kijk, kijk zo prachtig. Kijk naar de kleuren die ze hebben gekozen. Dat komt uit dat prachtige kinderlijk onaangetast brein, zonder begrenzend denken”.

Zijn spiritualiteit kwam ook tot uiting in zijn werken over de schoonheid van de natuur, de kracht van cultuur en de eindeloze inspiratie van het universum om te blijven creëren na meer dan vijftig jaar kunst maken. Ramjiawansingh exposeerde ook in Nederland, India, Egypte en de Dominicaanse Republiek en op Haïti, Martinique en Guadeloupe. Via het directoraat Cultuur droeg hij bij aan het behoud van het cultureel erfgoed. In 2007 werd hij benoemd tot Ridder in de Ereorde van de Gele Ster.

George Ramjiawansingh wordt zaterdagmorgen bij het openluchtcrematorium te Uitkijk gecremeerd.